De wet bepaalt niet alleen welke vakken in ieder geval op de basisschool aan de orde moeten komen, maar ook hoe dat moet gebeuren. Over de inhoud staat het volgende in de wet:
Het onderwijs omvat, waar mogelijk in samenhang:
- Zintuiglijke- en lichamelijke opvoeding
- Nederlandse taal
- Rekenen en wiskunde
- Engelse taal
- Wereldoriëntatie en Wetenschap & Techniek
- Expressie-activiteiten
- Bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer en actief burgerschap
- Bevordering van gezond gedrag
Over de manier waarop de vakken gegeven moeten worden, zegt diezelfde wet:
- Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Dat wil zeggen dat er een doorgaande lijn moet zijn in de geplande activiteiten van de school. Wat in het ene leerjaar aan de orde komt, moet aansluiten op het vorige leerjaar en de basis vormen voor het jaar erna.
- Het onderwijs gaat er mede van uit dat de leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving.
- M.b.t. leerlingen die extra zorg nodig hebben, is het onderwijs
gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van
de leerling.
Naast deze uitgangspunten zijn er voor elk vak referentieniveaus geformuleerd. Deze referentieniveaus zijn streefdoelen voor wat een leerling moet kennen en kunnen aan het eind van de basisschool. De inspectie controleert en rapporteert of het onderwijs op een school gericht is op deze niveaus. Onze school streeft ernaar het maximale niveau te bereiken. Er zijn en blijven altijd kinderen voor wie de einddoelen, gezien de mogelijkheden van het kind, tussentijds moeten worden aangepast.